AANLEG EN BEHEER VAN DE WIJNGAARD.

Enkele voor mij geldende uitgangspunten bij de opzet van de wijngaard, de druiventeelt en het maken van wijn.

  1. Het zo min mogelijk gebruik maken van pesticiden ter bestrijding van bladschimmels, ongedierte en ziektes.
  2. Handmatige onkruidbestrijding zonder gebruikmaking van bespuitingen.
  3. Een miniem gebruik van sulfiet en andere hulpstoffen.
  4. Natuurlijke klaring van de wijnen; elke filtering neemt immers iets geur en smaak weg.
  5. Natuurlijke bemesting van de druiven en gras tussen de rijen.
  6. Rigide trosdunning ten voordele van de kwaliteit.
  7. Strenge handmatige selectie bij het oogsten van de druiven; wespenvraat of met slechte schimmels aangetaste druiven worden handmatig uitgeplukt.
  8. Hoge mate van reinheid tijdens het gehele vinificatieproces en uiteindelijk bottelen van de wijn.

Door mij voorgestane type wijnbouw.

Passend binnen bovenvermelde, heb ik gekozen voor een bijpassende vorm van wijnbouw: de zogeheten ” LUTTE RAISONNÉE” (= verantwoord bestrijden); zie onderstaand onder punt 4.

Vooraleer hier nader op in te gaan wil ik kort de andere vormen van wijnbouw benoemen en deze kort beschrijven.

1. Intensieve teelt.

Veel wijnboeren hebben als enige doel het vervaardigen van kwaliteitswijnen. Er zijn echter ook vele wijnboeren die uitsluitend “gewone” en goedkope wijnen produceren, eenvoudigweg omdat daar behoefte aan is. Deze wijnen worden verder ook gebruikt voor de productie van destillaten ( o.a. Brandy, Cognac en Vermouth). Bij deze vorm van wijnbouw speelt de kostprijs de belangrijkste rol. Men wil zo goedkoop mogelijk wijn maken en zo veel mogelijk produceren. Trosdunning, ter verhoging van de kwaliteit, is hierbij vrijwel niet aan de orde. Om dit doel te bereiken worden chemische bestrijdingsmiddelen gebruikt om ziekten te bestrijden. Afhankelijk van de weersomstandigheden, aantasting van de bladeren door schimmels, ziekten of belagers, wordt gespoten met zowel chemische bestrijdingsmiddelen en/of met kopersulfaat.

Kenmerkend voor deze teeltvorm zijn dus een zo hoog mogelijke productie en binnen dit streven een zo hoog mogelijke kwaliteit tegen een zo laag mogelijke prijs.

2. Biologische teelt.

Het begrip “biologische wijn” bestaat wettelijk niet. Noch op nationaal, noch op Europees niveau is vastgesteld wat biologische wijn is of / en aan welke eisen moet worden voldaan. Er is alleen een reglement dat iets zegt over de productie en commercialisering van biologische producten in het algemeen. De controle hiervan wordt in ieder land overgelaten aan individuele organisaties. Wat deze belangrijk vinden verschilt per organisatie. Ieder land heeft een eigen controle-organisatie voor de biologische landbouw. Deze organisaties hanteren vaak strenge normen en verlenen keurmerken aan gecontroleerde producten.

Binnen de filosofie van de biologische wijnbouw geldt als uitgangspunt dat de druif en het sap uit de druif en de daarvan bereide wijn een NATUURLIJKE behandeling moet krijgen, zodat de wijn zo weinig mogelijk schadelijke stoffen bevat. Een heel ruime beschrijving dus. Er wordt niet exact aangegeven wat hiermee wordt bedoeld.

De biologische wijnboer heeft echter ook te maken met ziektes in de wijngaard die moeten worden bestreden. Zijn opdracht is hierbij te kiezen voor andere, voor de gezondheid minder schadelijke middelen. Met andere woorden: geen chemische bestrijdingsmiddelen en gebruik van kunstmest. Voor de bestrijding van de veelvuldig vóórkomende valse meeldauw, vooral bij langere bladnatperiodes en broeierig weer, is kopersulfaat (ook wel Bordeauxse pap genoemd ) voor de biologische wijnboer het enige middel dat hij hiertegen mag gebruiken. Koper is weliswaar geen chemisch bestrijdingsmiddel, maar is als zwaar metaal wel zeer giftig voor mens, dier en milieu. Koper hoopt zich bij geregeld gebruik op in de bodem en doodt daar ook veel nuttige parasieten en schimmels. Na jaren kopergebruik is er geen bodemleven meer aanwezig. Ook in het menselijk lichaam hoopt het via de wijn geconsumeerde koper zich op in het lichaam. Op de druiven blijven immers de kopersporen achter door de meerdere bespuitingen met kopersulfaat. In het vinificatieproces komen deze kopersporen in de most en dus  ook in wijn terecht.

Na bespuiten met koper geldt er een lange wachttijd alvorens mag worden geoogst. Afhankelijk van de weersomstandigheden wordt er gemiddeld éénmaal per 2 weken met kopersulfaat gespoten in de (biologische) wijngaarden.

Kopersporen in de wijn voorkomen ook dat er na het bottelen van de wijn bepaalde geur-/smaakfouten optreden na het bottelen (zogeheten böxer) van de wijn.

In Nederland is officieel gezien Bordeauxse pap niet meer verkrijgbaar (verboden middel !), in België echter nog wel. Het middel wordt door verschillende bedrijven geproduceerd en op de verpakking staat volkomen ten onrechte dat het om een BIO of zelfs een Ecologisch product gaat.

In Frankrijk is het gebruik van kopersulfaat in de wijnbouw toegestaan, ook in de biologische wijnbouw. De markt voor biologische wijn in Frankrijk is de laatste jaren enorm toegenomen. Aangenomen wordt dat 1 op de 3 Fransen biologische wijn drinkt.

Ook in Duitsland wordt bespuiting met kopersulfaat in de wijnbouw in brede zin toegepast, ook in de biologische wijnbouw.

Onderstaand een passage uit de website “Fijne Duitse wijnen”:

“Toch ontkomt de biologische boer niet aan het gebruik van zwavel en Bordeauxse pap (een mengsel van kopersulfaat en gebluste kalk dat preventief werkt tegen schimmelaantastingen)”.

3. Biodynamische teelt.

Deze teelt verschilt geheel van de biologische teelt. Bij de biodynamische teelt staat de antroposofische theorie van Rudolf Steiner centraal. Deze leer deelt de natuur op in  vier elementen: aarde, lucht, vuur en water. Volgens deze leer bestaat ook de druivenstok uit de vier elementen:

– aarde: wortelstelsel;

– lucht: bloem;

– vuur: vrucht;

– water: blad.

Bovenstaande elementen zijn nauw met elkaar verbonden en de onderlinge uitwisseling van energie speelt een grote rol.

Bij diverse handelingen in de wijnbouw en het vinificatietraject wordt bijvoorbeeld rekening gehouden met de stand van de maan. Ook worden speciale homeopathische preparaten gebruikt om de vitaliteit van de bodem te versterken. Een voorbeeld hiervan is het kruid duizendblad, dat eerst zeven maanden onder de grond in een koeienschedel rijpt en vervolgens als poeder over de wijngaard wordt verspreid.

4. Lutte raisonnée (beredeneerd bestrijden van ziektes en plagen).

Dit is het type wijnbouw dat door mij wordt gevolgd.

De wijnbouwfilosofie die in redelijkheid een balans zoekt tussen respect voor de natuur en het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen heet “lutte raisonnée”. Bij voorkeur wordt zo “groen” mogelijk gewerkt en worden alleen chemische middelen gebruikt als dat strikt noodzakelijk is. Indien er goede en betaalbare biologische alternatieven zijn, krijgen deze de voorkeur.

Koper(sulfaat) – zoals veelvuldig gebruikt in de bovenvermelde intensieve en de biologische teelt in de wijnbouw  – wordt absoluut niet door mij aangewend.

Uitgangspunten voor een mooie en pleziervolle wijn.

Het echte geheim van een speciale wijn is beslist meer dan zorgvuldig en perfect bezig zijn in de wijngaard en de kelder.

Het is vooral nederigheid en liefde, passie en toewijding, respect voor de natuur, waakzame aandacht en constante zorg voor de bodem, de wijnstok en druiven.

De gezamenlijkheid hiervan zijn voor mij de randvoorwaarden voor het telen van een gezonde wijnstok en het bereiden van een eerlijke en smaakvolle wijn.

Verwijzend naar het bovenvermelde onder punt 4 uitgewerkte  “Lutte raisonnée” is mijn primaire opdracht het maken van een wijn waarin liefst geen, maar als het moet zo weinig mogelijk chemische bestrijdingsmiddelen worden gehanteerd en natuurlijke meststoffen worden gebruikt.

Verder verkies ik kwaliteit boven kwantiteit.

Binnen deze uitgangspunten is veel zelf te bepalen en te beïnvloeden.

  • Het gebruik van natuurlijke meststoffen ( in granulaatvorm), zowel voor de druiven als het tussen de rijen groeiende gras. Dit is een kwestie van kopen en op het goede moment strooien.
  • Reductie van de kwantiteit ten voordele van de kwaliteit is eveneens gemakkelijk realiseerbaar; een kwestie van zorgen voor een lage opbrengst per stok, hetgeen betekent dat er een aantal trossen zal moeten worden weggeknipt. Resteren gemiddeld 11-12 trossen per stok. In de intensieve wijnbouw ( zie bovenstaand uitgewerkt) ligt dit aantal rond de 40 trossen per stok.
  • Moeizamer is het voornemen om liefst geen bestrijdingsmiddelen te gebruiken, alhoewel het gebruik van vele lichte middelen niet als milieu- en mensonvriendelijk zijn te benoemen. Maar zeker geen gebruik van koper(sulfaat). Na deze bespiegelingen, waarin meer inzicht is verstrekt over mijn drive tot het opzetten van een wijngaard en de gekozen werkwijze, wil ik graag inzoomen op mijn eigen wijngaard.

De keuze van de druiven.

Passend binnen bovenvermelde uitgangspunten ( met name de punten 1 t/m 3)  is gekozen voor gekruiste, schimmelwerende rassen ( alle PiWi’s – Pilswiederstandsfähige Sorte).

  • waarvan de bladeren nauwelijks of niet gevoelig zijn voor echte en valse meeldauw en hier dus ook niet of nauwelijks gespoten hoeft te worden.
  • de druiven hoge suikers kunnen bereiken met minder zonuren, waardoor de most niet met suiker hoeft te worden bijgezoet (= chaptaliseren) om het gewenste alcoholniveau te bereiken.

Alle druivenstokken zijn geënt op een Amerikaanse onderstam (SO4) en zodoende niet-gevoelig voor de druifluis (wordt onderstaand nog nader op ingegaan).

Wit:

Johanniter (= Riesling variëteit); goede resistentie tegen valse meeldauw en volledige resistentie tegen echte meeldauw.

Solaris ( maakt zeer hoge suikers aan; zelfs tot 15% vol. alcohol mogelijk in Nederland;  is zeer goed geschikt om een cuvée te maken ; heeft echter last van wespenvraat); uitstekend geschikt om in bepaalde verhouding een cuvée te maken met Johanniter; zowel voor echte als valse meeldauw zeer hoge resistentie.

Palatina (muskaatdruif).Hoge resistentie tegen echte meeldauw, goede resistentie tegen valse meeldauw; heeft in sommige jaren last van wespenvraat.

Zowel in 2017 als in 2018 was hier op een nadrukkelijke wijze sprake van. Opvallend was dat veel hoornaar-bijen zich tegoed deden aan de druiven ivm de hoge suikers van deze druif. Deze extreem grote bij en de reguliere wespen zorgden voor veel ongemak tijdens de pluk en een hoge arbeidsinzet door het verwijderen van de vele aangevreten druiven. Dit alles resulteerde in een lage opbrengst. Najaar 2018 is besloten deze druif in het voorjaar 2019 te rooien en te vervangen door Rondo ( zie onderstaand).

HOORNAAR

 

Rood:

Rondo (vol en fruitig); Bourgognetype

Cabernet Cortis (krachtige donkere wijn). Zeer hoge resistentie tegen valse meeldauw; ongevoelig voor echte meeldauw.

Beide wijnen zijn ook geschikt om samen een heerlijke cuvée te maken.

OPBOUW WIJNGAARD.

Eerste jaar.

Na aankoop heeft een grondanalyse plaatsgevonden en op basis van de bevindingen hiervan is een grondbewerkings- en plantplan gemaakt.

De rijen zijn aangeplant in de noord-zuidrichting.

De plantgaten ( 40 x 40 x 60 cm diep) zijn alle handmatig met de schop gegraven.

Er is bewust niet gekozen voor het gebruik van een ronddraaiende grondboor omdat er door de snel roterende boorkop een verdichting van de grond ontstaat aan de zijkanten van het plantgat waardoor de grond na indroging aan de zijkanten enorm hard wordt. Jonge wortels van de aangeplante wijnstok bevinden zich zodoende in een koker waar ze moeilijk doorheen kunnen groeien. Het gevolg is een remmende groeikracht en gele bladeren gedurende de eerste 2 jaren omdat de wortels niet de benodigde groeistoffen kunnen opnemen.

Op basis van de grondanalyse is elk ruim plantgat gevuld met de aanwezige kleigrond en 15 liter potgrond om de zuurgraad van de grond iets te verhogen. Druiven vragen een neutrale pH-grondwaarde.

Vervolgens zijn de gegalvaniseerde eind- en tussenpalen van 2.50 mtr geplaatst, welke 1.85 mtr boven de grond uitsteken. Onderlinge afstand tussen de rijen is 1.85 mtr. Van boven naar beneden zijn 5 draden geplaatst; de bovenste 3 draden zijn aan 2 zijden van de paal geplaatst. Omhoog groeiende scheuten kunnen tussen de dubbele draden worden geleid om overhangen en afbreken door sterke wind te voorkomen.

De wortels van de druivenstokken worden tot handpalmbreedte teruggeknipt.

Vóór het planten moet de stok zich volzuigen met water.

Waarom een geënte wortelstok?     

Ten tijde van Napoleon zijn nagenoeg alle wijngaarden in West-Europa vernietigd als gevolg van de druifluis. Deze legde haar eitjes aan de voet van de wortelstok en de hieruit voortkomende maden zochten zich een weg naar de wortels van de plant die vervolgens geheel worden opgegeten, waardoor de plant afstierf. Vreemd genoeg ontdekte men dat de Amerikaanse druiven hiervan geen last hadden. Vanuit deze constatering werden de in West-Europa geteelde druivensoorten geënt op Amerikaanse onderstammetjes. Het probleem van de druifluis bleek hiermede ook in West-Europa te zijn opgelost. In West-Europa worden sindsdien uitsluitend met Amerikaanse onderstam geënte druivenstokken aangeplant.

Bovendien zijn sindsdien ook diverse variëteiten onderstammen ontwikkeld. Bijv. onderstammen waarvan de wortels diep in de grond doordringen om hun voeding en mineralen te zoeken en stammen die met hetzelfde doel juist ondiep en in de breedte groeien.

Door mij is gekozen voor de onderstam SO4 op basis van een uitgebreide bodemanalyse, uitgevoerd door een gespecialiseerd bedrijf.

Elementen die hierbij van belang zijn:

  • de gekozen druivenrassen;
  • diepte van de bodem;
  • het gehalte aan actieve kalk;
  • de drainage;
  • resistentie van de bodem tegen parasieten;
  • zuurgraad van de grond.

De entplek van de te planten wortelstok moet 3-4 cm boven de grond steken om te voorkomen dat zich scheuten uit de Amerikaanse onderstam ontwikkelen ( in het vakjargon ’n Amerikaan genoemd) die worden aangezien voor scheuten van het gewenste als ent geplaatste soort. Slechts één scheut van het geënte deel mag als stammetje worden opgekweekt.

Vanwege het vorstgevaar wordt geplant in de tweede week van mei. De plantafstand van de wijnstokken in de rij bedraagt 1.25 mtr.

Na het zichtbaar worden van de eerste scheutjes op de entplek, is rondom de stok lichte natuurlijke bemesting in korrelvorm ondergewerkt.

Slechts 2 scheuten vanuit de ent mogen uiteindelijk het eerste jaar doorgroeien. Alle andere scheuten worden verwijderd. Vaak wordt door anderen gekozen om slecht één scheut omhoog te laten groeien.

Als er met deze scheut onverwacht iets fout gaat, is er geen reservescheut meer om het eerste jaar tot stam door te groeien.

De omhoog groeiende scheuten worden met snelclipsen vastgemaakt aan de draden en uiteindelijk getopt bij 1.85 mtr. Op dat moment gaat alle groeikracht naar de zijscheuten die de plant in elke bladoksel uitgooit; de zo genaamde dieven. De dieven moeten heel geregeld worden verwijderd.

Als dit niet gebeurt ontwikkelt zich een geheel eigen scheut in de oksel van de plant.

Reeds in het eerste jaar heeft de plant een drang om druiven te ontwikkelen. Deze worden alle verwijderd omdat alle groeikracht ten goede moet komen aan de ontwikkeling van de plant, zowel boven als onder de grond.

Voor de winter worden de jonge 2 scheuten aan de beneden zijde tot een hoogte van 70 cm ingepakt in een plastieken koker ter voorkoming dat:

  • bij strenge vorst deze jonge scheuten bevriezen;
  • konijnen of andere knaagdieren de jonge stammetje aanvreten.

Tweede jaar.

Eind februari is het minst ontwikkeld stammetje van de 2 geheel bij de entplek weggesnoeid

en het overblijvende stammetje teruggesnoeid tot ongeveer 60 cm. Dit is de toekomstige stam van de wijnstok. Als de temperatuur einde maart begin april oploopt, zwellen de knopjes aan het stammetje en schieten spoedig op het hele stammetje zijscheuten uit. Binnen de geplaatste koker is de temperatuur hoger en is de groei krachtiger. Echter alleen de 2 bovenste scheuten zullen het tweede jaar mogen doorgroeien. Alle andere scheuten – ook in de koker – moeten geheel worden verwijderd.

De plant heeft echter zulk een groeidrang met als gevolg dat de reeds verwijderde scheuten op de hoofdstam steeds weer opnieuw aangroeien. Deze worden echter consequent verwijderd.

In juni van het tweede jaar worden de twee omhoog groeiende scheuten op 1.85 meter getopt.

En ook nu weer stopt de groeidrang van de plant niet. Zijscheuten ontwikkelen zich in de oksel ( zie eerste jaar). Ook in dit jaar worden alle druiven meteen verwijderd, hoe pijnlijk dat ook aanvoelt. Men wil na alle werkzaamheden toch wel een keer druiven zien groeien en een wijntje maken. Deze gevoelens moeten helaas worden onderdrukt. Als de plant in het tweede jaar wordt belast met de groei van druiven, zal de wijnstok de komende 10 jaar hiervan last ondervinden omdat het wortelgestel zich niet optimaal heeft kunnen ontwikkelen.

Ook in de winter van het tweede jaar blijven de grondkokers om het stammetje staan; ook al is dit stammetje in dit tweede jaar iets dikker geworden. Elk groeijaar kan de plant 2 graden meer vorst verdragen en de ene soort is uiteraard gevoeliger voor vorst dan de andere.

Derde jaar.

Normaal gesproken begin ik bij de oudere stokken midden februari met de wintersnoei ( hierover in het vervolg meer).

Bij jonge aanplant wordt in het derde jaar eerst half maart gesnoeid. Door strenge vorst zouden de jonge gesnoeide scheuten gemakkelijk aan de uiteinden kunnen bevriezen.

De nu te hanteren snoeiwijze in het derde jaar van deze nog jonge wijnstokken hangt nauw samen met de teeltwijze waarvoor ik heb gekozen, de zogenaamde enkele Guyotsnoei. (zie onderdeel foto’s), waarbij elk jaar 1 scheut over de draad als boog naar beneden langs de draden wordt aangebonden en de plant – door kort aan de andere zijde de scheuten kort op de stam te snoeien – te dwingen daar een nieuwe scheut aan te maken voor het volgend jaar. Ik begrijp best dat dit een vrij technische passage is; echter bij het zien van een op deze wijze gesnoeide wijnstok, zal het waarom hiervan duidelijk zijn.

Op de als boog op de draden vastgemaakte scheut zullen dit jaar voor het eerst druiven mogen groeien, zij het heel minimaal. Slecht 2, maximaal 3 trossen zullen dit derde jaar maximaal per stok mogen afrijpen. Het is de keuze van de wijnmaker welke 3 trossen dat zullen zijn.

De tros aan de beneden zijde van elke scheut omhoog ( = legger) is het eerst gegroeid. Elke volgende tros op de legger is 14 dagen jonger. De meeste suikers worden dus aangemaakt door de eerste (laagste) tros op de legger.

Vaak hoor je wijnmakers vertellen dat de oogst van het derde jaar – door deze beperkte oogst – de mooiste wijnen voortbrengt.

Vierde jaar.

Er staat nu een volwassen wijnstok die vanaf dit jaar voor het eerste volledig mag worden belast.

Vanaf januari ( bij aanvaardbaar weer en geen strenge vorst) wordt een begin gemaakt met de wintersnoei. Ik verdeel de wintersnoei van volwassen stokken in twee etappes.

Allereerst moeten de clipsen, waarmee de leggers verleden jaar aan de draden waren vastgemaakt, allemaal worden losgemaakt.

Vervolgens wordt de rond gebogen tak waarop verleden jaar de druiven hebben gegroeid, tot op de hoofdstam volledig weggesnoeid en verwijderd. Het is raadzaam deze grote tak met de leggers in meerdere stukken te knippen en te verwijderen. Uiteindelijk blijven dan meerdere rechtopstaande en aangebonden scheuten over, waaruit kan worden gekozen om één scheut naar de andere zijde dan verleden jaar over de draad af te buigen. Hiermede wacht ik echter tot de temperatuur boven de 10 graden Celsius is. Bij koude breekt een af te buigen tak gemakkelijk.

Dit jaar zal de wijnstok de opoffering, geduld en vele werk en ook kosten tot dan, dik belonen.

Samenvatting:

Het opzetten en beheer van een wijngaard is een proces van geduld, volharding en doorzettingsvermogen, temeer daar de eerste drie jaren de inzet en kosten niet in verhouding staan tot 0% opbrengst. Het vegetatieve onderdeel van de wijngaard ervaar ik elk jaar als boeiend. Steeds uitdagend, onvoorspelbaar en elke jaar anders. Veel heeft de wijnbouwer zelf in de hand. De grillen en grollen van de weergoden en andere niet vooraf in te schatten factoren vertalen zich vaak als spelbreker in het zo gevoelige traject van de druiventeelt.

Risico’s in de druiventeelt.

Normaal gesproken verloopt een periode van 100 dagen tussen de bloeiperiode en het oogstmoment; tenminste als zich normale / gemiddelde weersomstandigheden voordoen.

In de druiventeelt ligt er altijd een aantal, niet altijd in te schatten gevaren op de loer, die het feestje van een mooie druivenoogst / wijn kunnen verstoren.

  • Langdurige droogte of regen.
  • Een alles vernielende hagelbui.
  • Vorst die al uitgelopen knoppen en bladeren doet bevriezen.
  • Tekort aan zonuren.
  • Dassen en vossen die met de rijpste druiven aan de haal gaan.
  • Netten tegen vogelvraat die worden vernield door de das.
  • Aanval van het Suzuki fruitvliegje waartegen vooralsnog nog geen afdoende bescherming is.
  • Vogels die zich te goed doen aan de rijpende druiven als deze niet zijn afgeschermd met vogelnetten.
  • Wespen en bijen die gelokt worden door het zoet van de rijpende druiven. Deze tasten de schil door vraat aan ( vooral vroege variëteiten ); hierdoor worden vervolgens fruitvliegjes aangetrokken die aan hun pootjes het azijnbacterie hebben en de druiven hiermede aantasten.
  • Aantasting bladeren door echte en/of valse meeldauw, bladziektes of andere belagers.
  • Ziektes die kunnen ontstaan  ( bijvoorbeeld : esca ). Esca is een stofwisselingsziekte die door schimmels wordt veroorzaak, o.a. door grote snoeiwonden op de stam die niet met wondbalsem zijn ingesmeerd. Aangetaste plant sterft af.

HET (VERDERE) BEHEER VAN DE WIJNGAARD.

Na de opbouw van de wijngaard gedurende de eerste 3 jaren zijn de jaarlijkse snoei, bemesting, ziektevoorkoming / ziektebestrijding, onkruid- en loofwandbeheer de belangrijkste aspecten van het verdere beheer van de wijngaard.

Als één van deze onderdelen niet zorgvuldig en consequent gebeurt, vertaalt zich dat op een negatieve wijze naar het vervolgtraject en dus op het uiteindelijk beoogde eindresultaat: de oogst van gezonde en gerijpte druiven als input voor het vervaardigen van een kwalitatieve wijn.

Onderstaand wordt op elk van deze aspecten nader ingegaan.

Jaarlijkse snoei.

Na 3 jaar opbouw van de wijnstok (zie bovenstaand 1 e t/m 3 e jaar), moet de wijnstok jaarlijks worden gesnoeid om de plant te dwingen nieuwe scheuten aan te maken, zo kort mogelijk op de stam. Gebeurt dit niet, dan verwildert de wijnstok en gedijt deze steeds verder uit, zodanig dat er op binnen 2 jaren sprake is van een totale verwildering. Dit vraagt om enige kennis, maar zeker ook durf. Het is hierbij van belang dat na het wegknippen van een scheut dichtbij de stam er in het volgend seizoen altijd een nieuwe scheut uitloopt op het buitenste- vaak slapende – oog van het resterende deel van de oude in het voorjaar weggeknipte scheut. Zodoende moet er bij de door mij gehanteerd Guyotsnoei steeds tot nagenoeg op de stam het oude hout worden weggesnoeid. Gebeurt dit niet dan ontstaan er op den duur zogenaamde “hertengeweien” aan de bovenzijde van de stam. De kop van de stam komt dan elk jaar iets hoger te liggen. De strekker (omgebogen nieuwe tak) wordt bij de enkele Guyotsnoei elk jaar na de snoei naar een andere richting gebogen. Het jaar daarvoor heb ik bij de wintersnoei ervoor gezorgd dat er het jaar nadien een krachtige scheut naar de andere kant wordt verkregen. Kan me voorstellen dat dit voor een niet-ingewijde een vrij technische uiteenzetting is.

Zomersnoei / loofwandbeheer /ziektebestrijding.

Na de bloei van de vruchtknopjes en volgende vorming van de druiventrossen moeten de bladeren direct rondom de zich ontwikkelende druiventrossen, selectief worden verwijderd. Belangrijk is wel dat enkele bladeren aan de bovenzijde van de tros fungeren als een paraplu tegen de regen en de zon. Trossen kunnen bij aanhoudende vochtigheid worden besmet met schimmel, botrytis genaamd.

Bladeren van een wijnstok zijn in verband met mogelijke schimmelvorming niet gediend met langdurige blad-nat-perioden. Na een regenbui moet de wind en de zon zo vlug mogelijk de mogelijkheid hebben de bladeren en trossen te laten opdrogen. Valse en echte meeldauw liggen altijd op de loer.

Bemesting / ziektebestrijding.

Eerst vanaf de tweede week in maart worden de planten bemest met natuurlijke meststof in granulaatvorm. Alle bemesting – en dat geldt ook voor de moestuin – die eerder wordt gegooid heeft nul effectieve voedingswaarde. Regen spoelt bij eerdere bemesting de werkzame delen van de meststof uit in de bodem. Buiten bovenvermelde voeding wordt begin-half mei een bladbemesting toegediend van magnesium, borium en mangaan.

Enkele weken later volgt een bladmesting met Kaliumfosfiet. Deze werkt zowel preventief als curatief tegen valse meeldauw. Kaliumfosfiet is een systemisch middel, dwz een middel dat in de plant trekt en ook in de plant zelf werkzaam is. Deze bemesting is alleen effectief zolang de plant groei vertoont. Het middel wordt van binnenuit naar de toppen van de scheuten gestuurd, waar het jonge blad is te vinden dat het eerst door valse meeldauw wordt aangetast. De werking van Kaliumfosfiet berust op de volgende pijlers:

  • de bladmest van kalium en fosfaat versterken de plant, de schimmel wordt direct op het blad aangepakt en in de plant zorgt met name het fosforzuur dat het eigen afweermechanisme in de plant sterk wordt geactiveerd.
  • het middel is ook aan te wenden in de troszone, vóór en na de bloei en vóór het dichtgroeien van de trossen.

Op het blad te gebruiken TOT augustus.

De werkzaamheid gaat ook bij veelvuldig gebruik niet achteruit. Er ontstaan geen resistente perostammen.

Kaliumfosfiet heeft een wachttijd van 35 dagen.

Onkruidbestrijding.

Onkruid wordt handmatig verwijderd. Hoog opschietend onkruid in de directe omgeving van de wijnstok is een doorgeefluik voor allerlei schimmels en ziekten. Op jaarbasis vraagt dit veel handmatige inspanning.